Wrakingskamer op verzoek Sulvaran e.a.:

WILLEMSTAD — Dat rechter Maroeska Scholte in het verleden (december 2010) een vergissing heeft gemaakt en dat ze goed bevriend is met voormalig Deken van de Orde van Advocaten Karel Frielink, betekent niet dat ze vooringenomenheid zou koesteren jegens advocaat Eldon ‘Peppie’ Sulvaran, waardoor ze niet als voorzitter van de Raad van Toezicht (tuchtcollege, red.) mag optreden.
Dat staat in de beschikking van de wrakingskamer op het verzoek van Sulvaran en collega’s Anthony Eustatius en Chester Peterson.
Volgens de wrakingskamer, bestaande uit de drie leden rechter Froukje Lourens en de advocaten Richard Pols en Mayesi Hammoud, ‘blijkt nergens uit dat de vrees van de advocaten objectief rechtvaardig is’.
De advocaten twijfelen aan de onpartijdigheid van Scholte als voorzitter van het tuchtcollege, bij het beoordelen van de klachten die door Deken Caroline Fiévez en anderen zijn ingediend tegen hen. Zij halen hierbij een beschikking van Scholte als rechter-commissaris aan, gedateerd 14 december 2010, voor de gevangenhouding van een cliënt van Sulvaran.
Volgens de raadslieden heeft Scholte die beschikking ondertekend, zonder dat een raadkamerbehandeling heeft plaatsgevonden en voordat de verdachte en Sulvaran zijn gehoord. Nadien heeft Scholte in dezelfde zaak een tweede beschikking gemaakt, waarin ze de gevangenhouding van de man intrekt, oftewel corrigeert.

Volgens de advocaten is dit eenzelfde gedraging als waarover Scholte als tuchtrechter in de klacht tegen hen moet oordelen. De wrakingskamer heeft hier echter anders over geoordeeld. Volgens de raad ligt in deze tuchtzaak niet de gedraging van een lid van het hof (rechter Mijnssen, red.) in 1999 ter beoordeling voor, maar de wijze waarop Sulvaran zich in december vorig jaar als advocaat jegens dit lid heeft uitgelaten.
En voorts ‘de kwalificaties die Sulvaran vervolgens in de pers heeft gegeven aan dat lid in het bijzonder en aan het hof als geheel’.
De gedraging van Scholte in 2010 en eenzelfde gedraging van Mijnssen in 1999 – wat mede aanleiding is voor de tuchtzaak tegen de advocaten – is onvoldoende onderbouwing voor het feit dat aan de onpartijdigheid van Scholte moet worden getwijfeld, aldus de wrakingskamer.

Verder merkt de wrakingskamer op dat niet is vast komen te staan dat Scholte een gevangenhouding heeft bevolen, zonder het dossier te bestuderen en zonder de verdachte en zijn raadsman te horen. Scholte heeft dit ook bij de behandeling betwist.
“Vast is komen te staan dat Scholte de officier van justitie, de verdachte en zijn raadsman Sulvaran heeft gehoord, waarna ze het verzoek tot gevangenhouding mondeling heeft afgewezen. De verdachte is daarna in vrijheid gesteld”, benadrukt de kamer.
Scholte heeft verder uitgelegd dat ze een bevel tot gevangenhouding – dat ook aan de verdachte is gegeven – per abuis heeft getekend. Vervolgens werd ze door Sulvaran op deze fout aangewezen en ‘heeft direct erkend dat er sprake was van een fout’. Volgens de kamer is er dus sprake van een vergissing.
“Scholte heeft de foutieve beschikking hersteld met een intrekkingsbeschikking”, merkt de kamer verder op.
Ook de hechte vertrouwensband die rechter Scholte heeft met voormalig Deken Frielink, was een reden voor de advocaten om aan haar onpartijdigheid te twijfelen. Daartoe is aangevoerd dat Scholte en Frielink in het verleden kantoorgenoten zijn geweest en de omstandigheid dat Frielink haar advocaat is in een civiele procedure. In die civiele procedure heeft het hof vonnis gewezen op 21 januari dit jaar.
In diezelfde periode kwamen Sulvaran, Peterson en Eustatius, het hof en de Orde van Advocaten in opspraak.
“Frielink heeft openlijk de klacht tegen ons gesteund. Niet is uit te sluiten dat Scholte en Frielink daarover van gedachten hebben gewisseld.”
De wrakingskamer oordeelt echter hierop dat de persoonlijke opvattingen van een advocaat (Frielink), de deelname aan een publiek debat waarin hij de klacht ondersteunt en het door de advocaten gestelde vermoeden van betrokkenheid van Frielink bij de opstelling van de klacht, Scholte als cliënt van Frielink niet kunnen worden toegerekend.
“De stelling dat niet is uit te sluiten dat de advocaat als voormalige Deken en Scholte enige woorden- of gedachtewisseling over de opspraak hebben gehad, is onvoldoende grond om een schijn van partijdigheid op te kunnen baseren”, aldus de wrakingskamer in de beschikking.
Bron: Amigoe