Door Elisa Koek
WILLEMSTAD – “Concurreren met grote schepen kan Curaçao nu niet, geen sprake van.” Dat zegt Erwin Koense, voorzitter van Piskadó Profeshonal. Volgens de voorzitter moet de sector innoveren en zelf de zee op met grote tawlers (boten voor middelgrote of grootschalige visserij). “Daar hebben we geld voor nodig.”
Spanje vaart momenteel met tawlers onder de Curaçaose vlag om zo niet over hun eigen quotum heen te gaan. Het geld dat Curaçao daarvoor krijgt, is bedoeld om de lokale visserij een boost te geven. Volgens de vissers is hier weinig van te merken.
Elisa Koek in gesprek met Erwin Koense
Investeren in lokale visserij
Van het Spaanse geld zouden lokale vissers opgeleid moeten worden om uiteindelijk zelf mee te varen op grote internationale schepen. Ze zijn dan weken, soms maanden, op zee. Volgens beroepsvisser Edwin ‘Makambi’ Flameling gaat dit niet gebeuren. “Er worden nu voornamelijk jongens uit lageloonlanden ingezet, want voor een duizend gulden per maand gaat geen enkele Curaçaoënaar dat werk doen.”
Minister Stanley Palm (Economische Ontwikkeling) tekende recent een overeenkomst met de Spaanse overheid om samen de illegale visserij tegen te gaan in Europa. Beide landen moeten een rol hierin gaan spelen. Flameling denkt dat er veel te weinig geld naar Land Curaçao gaat terwijl er veel wordt verdiend met de grote tawlers. “Het kan bijna niet dat Curaçao slechts een miljoen hiervoor krijgt, maar het schijnt wel zo te zijn.”
Apparatuur en kennis
Erwin Koense verwacht niets van de overheid. Als er al iets overblijft van het Spaanse geld, verdwijnt het in een ander potje, denkt hij. Koense wil dat Curaçaoënaars zelf de zee opgaan met grote tawlers. Dat kan pas als lokale vissers dezelfde boten, apparatuur en kennis hebben die bijvoorbeeld Spanje heeft.
Geld hiervoor is er niet. Vissers hebben veel kosten aan onderhoud en benzine dus sparen is moeilijk. Een lening is volgens Koense een dure grap. “De Ontwikkelingsbank van de Nederlandse Antillen (OBNA) geeft ons leningen met een rentepercentage van 8 tot 13 procent. Dit is hoog en gelijk aan een lening van elke andere bank. Bovendien worden veel aanvragen niet goedgekeurd.”
Stanley Marks is bij de OBNA belast met de financiering van landbouw, visserij en veeteelt op Curaçao en de rest van de voormalige Antillen. 80 procent van zijn klanten is visser. Marks bevestigt dat de rentepercentages van leningen minimaal 7 procent zijn. “Dit is nooit anders geweest. Wij moeten onze schuldeisers betalen.”
Lange termijn
Volgens Marks is geld niet de kwestie, maar educatie. Ook hij vindt dat de sector moet innoveren anders zal een visser nooit meer verdienen dan marginaal. “Visserij is een mooie traditie, maar moet meegroeien met de tijd. Vis op straat verkopen is hier een goed voorbeeld van; het is leuk, maar zonder koeling is het niet hygiënisch en niet van deze tijd.”
Leningen die bij de OBNA worden aangevraagd door vissers zijn vooral voor onderhoud of het kopen van een lokale boot. “Vissers moeten groter gaan denken en op lange termijn. Wij helpen dan graag, want we zijn niet vies van nieuwe ideeën.” Marks zegt dat alle leningen een kans krijgen, maar benadrukt dat ze wel realistisch moeten zijn en gebaseerd op een plan. Hij ziet het somber in voor lokale vissers. “In veel landen gaat men dagenlang de zee op voor een grote vangst, maar hier gaat men als er geld nodig is. Vissen is een levensstijl op Curaçao. Die verander je niet zomaar.”
Bron: Caribisch Netwerk/NTR