DEN HAAG — De Tweede Kamer wil Aruba, Curaçao en Nederland de gelegenheid bieden om te reageren op het initiatief-wetsvoorstel over de toelating tot en uitzetting van bewoners van die landen in Nederland.
De Tweede Kamercommissie voor Veiligheid en Justitie heeft dat gisteren besloten.
Daarnaast is er ook verzocht om een zogeheten wetgevingsrapport met meer cijfers en context bij het voorstel van VVD-Tweede Kamerlid André Bosman en is de datum waarop het weer in de Tweede Kamer ter sprake zal komen vastgesteld op 5 september.
Bosman heeft zijn twijfels over de inbreng van de drie landen.
“Het is een Nederlands initiatief en is er genoeg gelegenheid geweest om over personenverkeer te spreken”
, zei hij.
De wet kwam behalve in de commissie voor Veiligheid en Justitie gisteren ook kort ter sprake in het debat met minister Ronald Plasterk (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties).
Sietse Fritsma van de PVV gaf Bosman zijn complimenten voor zijn initiatief en stelde vast dat de regering zes jaar lang heeft geprobeerd om de problemen die jongeren van de drie eilanden in Nederland veroorzaken op een andere manier op te lossen.
“Maar de problemen zijn in zes jaar niet opgelost.
Ze zijn erger geworden. 55 procent van de jongeren is wel eens aangehouden.
Dan wordt het toch tijd voor deze wet”
, aldus Fritsma.
PvdA-Tweede Kamerlid Pierre Heijnen zei dat hij in principe niet gelooft in het terugsturen van mensen naar hun geboorteland, maar constateerde dat de samenwerking om het onderwijs en werkgelegenheid te verbeteren in Nederland en op Curaçao niet echt heeft geholpen.
Minister Plasterk waarschuwde dat niet elke jongere die wel eens met de politie in aanraking is gekomen ook meteen een crimineel is.
“Maar jongeren met een Caribische achtergrond zijn wel oververtegenwoordigd in de verkeerde statistieken.
Het is niet zo dat er de afgelopen jaren niets gebeurd is.
In Rotterdam wordt er actief beleid gevoerd en ook in andere gemeenten”
, zei hij.
Toch verwees hij Heijnen en Fritsma voor meer discussie over het onderwerp naar minister Ivo Opstelten van Justitie of minister Lodewijk Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.