WILLEMSTAD — In de Rijksministerraad is afgesproken dat tijdens het eerstvolgende overleg van de ministers van Justitie van het Koninkrijk, medio deze maand, de ogenschijnlijk directe bemoeienis van minister van Justitie Elmer ‘Kadè’ Wilsoe (PS) in een individuele rechtszaak wordt besproken. Dit teneinde herhaling in de toekomst te voorkomen.

Dit meldt de Nederlandse minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Liesbeth Spies, in reactie op vragen van PVV-Tweede Kamerlid Eric Lucassen.

Spies is ook voornemens om tijdens haar bezoek aan Curaçao volgende week de ontstane situatie te bespreken met betrekking tot het verzoek van Wilsoe aan de Verenigde Staten om het beslag op te heffen, dat is gelegd op de miljoenen dollars op de rekeningen van Ponsford Overseas Ltd. en Tula Finance Ltd van de verdachte van belastingfraude, witwassen en valsheid in geschrifte in de Bientu-zaak, Robbie dos Santos.

In reactie op het verzoek van de minister van Justitie van Curaçao om het beslag op te heffen, dat in het kader van het strafrechtelijk onderzoek is gelegd op genoemde rekeningen, hebben de autoriteiten in de Verenigde Staten met tussenkomst van de ambassade in Washington om nadere informatie gevraagd omtrent de bevoegdheid van de minister van Justitie van Curaçao, bevestigt Spies.

Ze zegt dat de Amerikaanse autoriteiten beschikken over een brief uit 1993 van de toenmalige minister van Justitie van de Nederlandse Antillen, Suzy Camelia-Römer, waarin deze de procureur- generaal aanwijst als degene die namens de minister rechtshulpverzoeken doet uitgaan.

Nederland kan zich voorstellen dat VS opheldering vragen

“De Nederlandse regering kan zich voorstellen dat dit voor de autoriteiten in de Verenigde Staten aanleiding is om opheldering te vragen. Bij brief van de Nederlandse ambassadeur in Washington van 7 mei is een nadere toelichting verstrekt, inhoudende dat de minister van Justitie van Curaçao weliswaar formeel bevoegd is rechtshulpverzoeken te doen, maar dat als bestendige praktijk sinds 1993 de procureurgeneraal als de bevoegde autoriteit wordt aangemerkt. Het eerder ingediende rechtshulpverzoek is derhalve gedaan door de ‘competent authority’. Het is ongewenst dat er bij een internationale verdragspartner op rechtshulpgebied verwarring ontstaat over handelen vanuit het Koninkrijk”, aldus Spies.

Spies legt verder uit dat het niet aan de Nederlandse regering is om dergelijke verzoeken al dan niet te ondersteunen. “Die rol is voor het land Nederland bij buitenlandse rechtshulpverzoeken van en aan Curaçao niet weggelegd.”

Op de vraag of Spies van mening is dat de regering van Curaçao hiermee opnieuw de verdenking van machtsmisbruik, corruptie en vriendjespolitiek over zich afroept, antwoordt ze: “Ik ben van oordeel dat elke schijn van machtsmisbruik, corruptie en vriendjespolitiek als gevolg van het handelen van een minister van Justitie ongewenst is. Het is evenwel aan de Staten van Curaçao om zich uit te spreken over de vraag of dit in het onderhavige geval aan de orde is en zo ja, welke consequenties zij hieraan willen verbinden.”