31 C
Willemstad
• donderdag 18 april 2024

Democracy now! | Wednesday, April 17, 2024

Democracy Now! is a national, daily, independent, award-winning news program hosted by journalists Amy Goodman and Juan Gonzalez. Democracy Now!’s War and Peace Report provides our audience...

Extra | Journaal 17 april 2024

Elke werkdag het laatste nieuws van Extra, nu ook in het Nederlands. Bron: Extra

Democracy now! | Tuesday, April 16, 2024

Democracy Now! is a national, daily, independent, award-winning news program hosted by journalists Amy Goodman and Juan Gonzalez. Democracy Now!’s War and Peace Report provides our audience...

Extra | Journaal 16 april 2024

Elke werkdag het laatste nieuws van Extra, nu ook in het Nederlands. Bron: Extra

Democracy now! | Monday, April 15, 2024

Democracy Now! is a national, daily, independent, award-winning news program hosted by journalists Amy Goodman and Juan Gonzalez. Democracy Now!’s War and Peace Report provides our audience...

Extra | Journaal 15 april 2024

Elke werkdag het laatste nieuws van Extra, nu ook in het Nederlands. Bron: Extra
- Advertisement -spot_img

PBC | Gino Campbell weg bij Gaming Control Board zonder vergoedingen

HomeMediaPBC | Gino Campbell weg bij Gaming Control Board zonder vergoedingen

Persbureau Curacao | Met vonnis

Campbell eiste hoge bedragen om zijn ontslag te aanvaarden.

Voormalig directeur Gino Campbell is definitief weg bij Gaming Control Board. Hij vertrekt vooralsnog zonder ontslagvergoeding. Dat heeft de rechter in Eerste Aanleg bepaald.

Campbell trad in 2011 in dienst op voordracht van toenmalig minister van Financiën George Jamaloodin. Samen met Luigi dos Santos, de broer van loterijkoning Robbie dos Santos.

De redenen van en achter het voor velen plotselinge vertrek van Campbell als directeur zijn niet helemaal duidelijk. Uit het vonnis blijkt dat de Gaming Control Board wel wilde doorgaan met Campbell, maar dat de minister van Financiën, Kenneth Gijsbertha, daar vorig jaar een streep door zette.

Hoge bedragen

Campbell eiste hoge bedragen om zijn ontslag te aanvaarden. Zo zou de GCB in elk geval vier maal een maandsalaris van bijna 20.000 gulden moeten betalen, als ook – subsidiair – een bedrag van bijna ruim 530.000 gulden vanwege onredelijk ontslag, cessantia en niet-opgenomen vakantiedagen. Daarnaast zou de GCB nog het pensioen moeten aanvullen vanwege achterstallige premiebetaling.

Het ontslag zou volgens Campbell onrechtmatig zijn omdat hij tot aan dat ontslag een arbeidsovereenkomst zou hebben gehad als algemeen directeur.

Geen arbeidsovereenkomst

Maar dat klopt volgens de rechter niet omdat hij in 2014 benoemd werd als algemeen bestuurder en lid van de Raad van Bestuur. De statuten sluiten uit dat die functie gekenmerkt mag worden als een arbeidsovereenkomst.

Campbell gaf zich uit als bestuurder en lid van de Raad van Bestuur, maar zegt nu dat hij nooit formeel is benoemd.

‘Een gelegenheidsargument’, zegt rechter Kimberly Lasten, ‘nu Gino Campbell zich steeds heeft gedragen als bestuurder en ook nimmer eerder aan de bel heeft getrokken met zijn thans geuite twijfels over zijn benoeming. Dat doet Gino Campbell pas nadat de rechtsbetrekking met hem wordt beëindigd’.

Ten aanzien van de gevorderde vier maanden loon als ontslagvergoeding kan Campbell nog verder procederen bij de ambtenarenrechter.

Bron: Persbureau Curacao

Naschrift KKC

Lees hier het vonnis

ECLI:NL:OGEAC:2021:7

Instantie: Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Datum uitspraak:15-01-2021
Datum publicatie: 29-01-2021
Zaaknummer: CUR202004411
Rechtsgebieden: Civiel recht
Bijzondere kenmerken: Eerste aanleg – enkelvoudig
Inhoudsindicatie

Overeenkomst van opdracht met directeur kan niet worden aangemerkt als arbeidsovereenkomst, nu directeur rechtsgeldig tot lid van de Raad van Bestuur was benoemd en artikel 2:5 lid 8 BW een arbeidsovereenkomst met een bestuurder uitsluit.

Uitspraak

HET GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Beschikking in de zaak van:

[directeur],

wonende in Curaçao,

verzoeker,

verweerder in het zelfstandig tegenverzoek,

gemachtigde: mr. K. de l’Isle,

–tegen–

de stichting GAMING CONTROL BOARD,

gevestigd in Curaçao,

verweerster,

verzoekster in het zelfstandig tegenverzoek,

gemachtigden: mrs. L.N. Asjes en Q.D.A. Carrega.

Partijen zullen hierna “[directeur]” en “GCB” genoemd worden.
1 Verloop van de procedure
1.1.

Het procesverloop blijkt uit:

  • het inleidend verzoekschrift met producties, op 12 november 2020 ter griffie ingediend;

  • de zijdens [directeur] op 18 december 2020 per e-mail ingediende productie;

  • de zijdens GCB op 18 december 2020 per e-mail ingediende producties;

  • de behandeling van het verzoek die plaats heeft gevonden op 21 december 2020. [directeur] is in persoon verschenen, bijgestaan door de gemachtigde voornoemd die mede het woord namens hem heeft gevoerd aan de hand van pleitnotities. Namens GCB zijn verschenen de heer [RvC lid X] en mevrouw [RvC lid Y], leden van de Raad van Commissarissen en tevens waarnemend bestuursleden, bijgestaan door de gemachtigden voornoemd, die ter zitting een verweerschrift en zelfstandig tegenverzoek hebben ingediend.
    1.2.

De uitspraak van de beschikking is bepaald op heden.
2 De feiten
2.1.

Tot 28 december 2017 bepaalden de statuten van GCB, onder meer, het volgende. GCB werd bestuurd door een bestuur, wiens bestuursleden werden benoemd door het Bestuurscollege van het eilandgebied Curaçao. Het bestuur van GCB werd bijgestaan door een directie, bestaande uit een algemeen directeur en een directeur financieel en juridisch toezicht. De directie was belast met de uitvoering van de bestuursbesluiten en overige instructies van het bestuur en met de dagelijkse gang van zaken. De directieleden behoefden een volmacht van het bestuur voor het mogen verrichten van bepaalde (rechts)handelingen. De directieleden werden benoemd door het bestuur na verkregen goedkeuring van het bestuurscollege. Het bestuur van GCB bestond laatstelijk, tot de wijziging van de statuten in december 2017, uit mevrouw [RvC lid Z] en mevrouw [A].
2.2. [

directeur] is op 10 juni 2011 op grond van een arbeidsovereenkomst in dienst getreden van de GCB in de functie van ‘directeur financieel en juridisch toezicht’ voor een periode van zes maanden, welke is verlengd met een periode van zes maanden.
2.3.

Op 10 juni 2012 is met [directeur] een arbeidsovereenkomst aangegaan, voor de duur van twee maanden, voor de functie van ‘adviseur van het bestuur’. In die overeenkomst staat, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:

“ (…)

  • dat de goedkeuring blijkens landsbesluit van 10 juni 2011 no 11/1396 van de Regering van Curaçao van de heer [directeur] voornoemd als Directeur Financieel & Juridisch Toezicht ad interim, op voorstel van het bestuur van de Stichting Gaming Control Board, niet is verlengd en hiermee op 10 juni 2012 statutair een einde komt aan de benoeming van de heer [directeur];

  • dat een aanvang is gemaakt met de werving en selectie van een Algemeen Directeur conform het nieuwe profiel;

  • dat het bestuur in de bestuursvergadering van 5 juni 2012 besloten heeft dat de veranderingsprocessen, die mede door de directie zijn opgestart om de Stichting Gaming Control Board in de positie te brengen om haar doelstellingen te realiseren, niet te onderbreken gedurende de periode van de werving en selectie van de Algemeen Directeur;

  • dat het bestuur in de bestuursvergadering van 5 juni 2012 heeft besloten om de heer [directeur] gedurende twee maanden gerekend vanaf 11 juni 2012 te belasten met het adviseren en bij te staan in verband met de voortgang van de veranderingsprocessen, zoals vastgelegd in de Activiteiten Jaarplanning 2012 en Directieverantwoordelijkheden, zoals bijgesloten;

(…)

  • dat de arbeidsvoorwaarden zoveel mogelijk overeenstemmen met hetgeen de heer [directeur] reeds genoot als Directeur Financieel & Juridisch Toezicht ad interim (…)”
    2.4.

Per 9 april 2013 is met [directeur] opnieuw een arbeidsovereenkomst gesloten, voor de duur van 6 maanden, deze keer in de functie van algemeen directeur ad interim. De arbeidsovereenkomst is na afloop daarvan verlengd tot februari 2014.
2.5.

Bij bestuursbesluit van 14 maart 2014 heeft het bestuur van GCB het besluit genomen [directeur] voor te dragen voor de functie van algemeen directeur van GCB voor de periode van drie jaar.
2.6.

Per 1 augustus 2014 is tussen [directeur], als opdrachtnemer, en GCB, als opdrachtgever, een overeenkomst van opdracht gesloten. Daarin staat, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:

“(…)

dat partijen met wederzijds goedvinden hebben besloten om in overeenstemming met het besluit van de Raad van Ministers van 17 april 2014, waarbij de Opdrachtnemer is benoemd tot bestuurder van de Stichting, in de functie van Algemeen Directeur, een overeenkomst van opdracht aan te gaan onder de volgende voorwaarden:

Artikel 1. DUUR VAN DE OVEREENKOMST

Deze overeenkomst van opdracht is aangegaan voor een periode van 3

jaar (van 1 augustus 2014 tot 1 augustus 2017) en eindigt van rechtswege.

(…)

Artikel 19. EINDE OF BEËINDIGING
19.1

Deze overeenkomst eindigt van rechtswege op 1 augustus 2017, zonder

dat daartoe een nadere handeling zijdens de Stichting of de Opdrachtnemer nodig is.

(…)

Artikel 21. OPZEGTERMIJN

Indien de opdrachtgever de overeenkomst van opdracht niet wenst te

verlengen dient een opzegtermijn van vier maanden in acht te worden genomen.”
2.7.

De OvO aangegaan per 1 augustus 2014 is met schriftelijke goedkeuring van de minister verlengd tot 1 augustus 2020.
2.8.

Op 28 december 2017 zijn de statuten van GCB gewijzigd (welk wijzigingstraject reeds in 2011 was gestart). De gewijzigde statuten van GCB bepalen, met ingang van 28 december 2017, voor zover hier van belang, het volgende. De GCB kent als organen een Raad van Commissarissen (hierna: RvC) en een Raad van Bestuur (hierna: RvB). De leden van de RvC worden benoemd door de minister. De leden van de RvB worden benoemd door de RvC na goedkeuring door de minister.
2.9.

Na de wijziging van de statuten bestond de RvC uit het enige lid, mevrouw [RvC lid Z]. Mevrouw [RvC lid Z] heeft zich op 18 januari 2019 laten inschrijven in het handelsregister als lid van de raad van commissarissen, met ingangsdatum 28 mei 2017.
2.10. [

directeur] heeft zich op 18 januari 2019 laten inschrijven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel als lid van de raad van bestuur, algemeen directeur, met als ingangsdatum 28 december 2017.
2.11.

Met ingang van respectievelijk 17 april 2019 en 24 april 2019 zijn de heer [RvC lid X] en mevrouw [RvC lid Y] benoemd tot leden van de RvC.
2.12.

In een e-mail van [directeur] van 21 juli 2020, met als onderwerp “RE: Getekende beoordeling 2019, incl. commentaar” staat onder meer het volgende:

“Aangezien ik een definitieve beoordeling over 2019 heb ontvangen, die reeds was ondertekend door de RvC voorzitter, is mijn commentaar op de beoordeling ook als definitief aan te merken. Ik ga er vanuit dat de beoordeling, incl. mijn commentaar, integraal wordt opgestuurd als onderdeel van het proces van de herbenoeming.”
2.13.

Bij e-mail van 24 juli 2020 van de RvC aan [directeur] wordt aan hem medegedeeld dat de met hem aangegane overeenkomst van rechtswege zal eindigen per 1 augustus 2020, zodat zijn laatste werkdag op 31 juli 2020 zal zijn. In die e-mail staat verder, voor zover hier van belang:

“De Raad van Commissarissen heeft conform artikel 6 lid 3 van de statuten van GCB aan de Minister van Financiën per brief d.d. 20 juli 2020 in overweging gegeven om per 1 augustus 2020 jou wederom als Bestuurder van GCB voor een bepaalde tijd te benoemen. Deze brief is gestuurd inclusief alle bijlagen waaronder de van jou ontvangen beoordeling 2019 voorzien van jouw commentaar. Wij zijn in afwachting van het besluit van de Minister van Financiën. Als dat besluit positief is zullen wij hierna met jou in gesprek treden om aan jou een nieuwe Overeenkomst van Opdracht aan te bieden.”

2.14. [directeur] heeft bij brief van 30 juli 2020 op de e-mail gereageerd en zich – kort samengevat – op het standpunt gesteld dat de overeenkomst met hem dient te worden gekwalificeerd als een arbeidsovereenkomst en dat deze niet van rechtswege eindigt per 31 juli 2020, nu de overeenkomst van rechtswege is omgezet in een overeenkomst voor onbepaalde tijd. Tevens stelt [directeur] in die brief dat hij nimmer formeel benoemd is tot bestuurder en dus nog immer algemeen directeur is. [directeur] heeft zich bereid verklaard zijn werkzaamheden voort te zetten.
2.15.

Bij brief, ondertekend op 31 juli 2020 en aan [directeur] overhandigd op 31 juli 2020, heeft de RvC haar standpunt dat de OvO met [directeur] op 31 juli 2020 is geëindigd, gehandhaafd. Tevens heeft de RvC bericht dat de minister van financiën heeft aangegeven in overweging te willen nemen [directeur] per 1 september 2020 onder bepaalde voorwaarden als bestuurder te benoemen.
2.16.

Bij brief van 3 augustus 2020 heeft [directeur] bezwaar gemaakt tegen het schrijven van 31 juli 2020. [directeur] heeft zich bereid verklaard wijzigingen te bespreken en zich gereed gehouden voor de uitvoering van zijn overeengekomen verplichtingen.
2.17.

Op 6 augustus 2020 heeft de RvC per e-mail de eindafrekening van de overeenkomst met [directeur] aan hem doen toekomen. Ten aanzien van de openstaande vakantiedagen is door de RvC een overzicht verzocht aan [directeur].
2.18. [

directeur] heeft voornoemd schrijven op 7 september 2020 beantwoord en, onder meer, aangegeven de betaling van GCB niet als finale betaling te accepteren.
2.19.

Bij schrijven van 21 september 2020 heeft de RvC aan [directeur] te kennen gegeven dat GCB geen goedkeuring heeft van de minister van financiën om [directeur] als bestuurder van GCB te benoemen zodat niet met hem in onderhandeling zal worden getreden om tot een nieuwe overeenkomst van opdracht te komen.
2.20.

Bij brief van 2 oktober 2020 van de gemachtigde van [directeur], heeft [directeur] doorbetaling van zijn loon gevorderd na 1 augustus 2020 en GCB gesommeerd tot betaling hiervan.

3 De verzoeken en het verweer

In het verzoek
3.1. [directeur] verzoekt het gerecht om bij beschikking, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

Primair:

( i) voor recht te verklaren dat de rechtsrelatie tussen [directeur] en GCB een arbeidsovereenkomst is;

(ii) voor recht te verklaren dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst nietig is;

(iii) GCB te veroordelen om het loon van NAf 19.965,- bruto en emolumenten van [directeur], met ingang van 1 augustus 2020 door te betalen, vermeerderd met de vertragingsrente ex artikel 7A:1614q BW en de wettelijke rente;

Subsidiair:

(i) voor recht te verklaren dat de rechtsverhouding tussen [directeur] en GCB een arbeidsovereenkomst was;

(ii) voor recht te verklaren dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst tussen [directeur] en de GCB onregelmatig en kennelijk onredelijk is en

primair: GCB te veroordelen de arbeidsovereenkomst tussen partijen te herstellen per 1 augustus 2020 en tot betaling aan [directeur] van het loon van NAf 19.965,- bruto en emolumenten vanaf de datum waartegen GCB de arbeidsovereenkomst moet herstellen;

of subsidiair:

(i) GCB te veroordelen tot betaling aan [directeur] van een bedrag gelijk aan vier maanden loon en emolumenten uit hoofde van het onregelmatige ontslag,

(ii) GCB te veroordelen tot betaling aan [directeur] van een billijke vergoeding van NAf 307.088,32 en NAF 115.165,64 netto uit hoofde van kennelijk onredelijk ontslag

(iii) finaal met [directeur] af te rekenen, voor zover dat nog niet heeft plaatsgevonden, en hem nog te betalen waar hij uit hoofde van het einde van de arbeidsovereenkomst met GCB recht op heeft, waaronder in elk geval, doch niet beperkt tot, cessantia ten bedrage van NAf 32.251,15 bruto en 83,5 opgebouwde doch niet genoten vakantiedagen ten bedrage van NAf 76.940,24 bruto en

(iv) GCB te bevelen tot overlegging van de brief van het APC verstuurd aan GCB in juli 2020 waarin staat wat te weinig door GCB is afgedragen ten behoeve van [directeur] aan pensioenpremie gedurende de periode 2011 tot en met 2014 en om GCB te bevelen het bedrag zoals uit die brief voortvloeit alsnog aan het APC af te dragen ten behoeve van [directeur];

Meer subsidiair:

GCB te veroordelen tot betaling aan [directeur] van een schadevergoeding gelijk aan vier maanden loon en emolumenten wegens wanprestatie;

In alle gevallen:

GCB te veroordelen tot betaling van de kosten van de procedure, waaronder de griffierechten, zegels en deurwaarderskosten.
3.2. [

directeur] heeft – kort gezegd – aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat tussen hem en GCB een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bestaat. Die is niet rechtsgeldig door GCB beëindigd, zodat hij aanspraak maakt op doorbetaling van het overeengekomen loon.
3.3.

GCB heeft de stellingen van [directeur] weersproken en geconcludeerd tot afwijzing van de verzoeken van [directeur].

In het (voorwaardelijke) zelfstandig tegenverzoek
3.4.

Voor zover het gerecht concludeert dat er tussen GCB en [directeur] een arbeidsovereenkomst bestaat en dat deze niet rechtsgeldig is beëindigd, verzoekt GCB dat het gerecht bij beschikking de arbeidsovereenkomst tussen haar en [directeur] ontbindt wegens verandering in de omstandigheden, zonder toekenning van een vergoeding aan [directeur].

In het verzoek en het (voorwaardelijke) zelfstandig tegenverzoek
3.5.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

Op het verzoek

4.1. De eerste vraag die ter beantwoording voor ligt is of tussen [directeur] en GCB een arbeidsovereenkomst in de zin van Boek 7A, titel 7A BW bestaat.

4.2. [directeur] heeft in dat kader gesteld dat de tussen hem en GCB gesloten overeenkomst van opdracht van 1 augustus 2014, die daarna is verlengd tot 1 augustus 2020, dient te worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Volgens [directeur] werd de overeenkomst van opdracht met hem aangegaan voor de functie van algemeen directeur en is hij dat gebleven, nu hij nimmer formeel is benoemd tot bestuurder na de wijziging van de statuten van GCB. Gelet op de aard van de overeenkomst en de wijze waarop daaraan uitvoering is gegeven, dient te worden aangenomen dat de overeenkomst met [directeur], net zoals in het verleden het geval is geweest, een arbeidsovereenkomst betrof. Alleen vanwege de beoogde nieuwe statuten en het voornemen om [directeur] na de statutenwijziging tot bestuurder te benoemen, is in 2014 een overeenkomst van opdracht met [directeur] gesloten. Die benoeming is na de statutenwijziging in december 2017 echter uitgebleven, zodat [directeur] altijd werknemer is gebleven, terwijl een dergelijke benoeming door hem ook nimmer is aanvaard. De overeenkomst met hem bevat alle kenmerken van een arbeidsovereenkomst en dient daarom ook als zodanig te worden aangemerkt, nog steeds aldus [directeur].

4.3. GCB heeft de stellingen van [directeur] weersproken. Volgens GCB bestaat er tussen haar en [directeur] geen arbeidsverhouding. Het klopt volgens GCB dat met [directeur] in 2014, op voorstel van [directeur], een overeenkomst van opdracht is gesloten met het oog op de statutenwijziging en de voorgenomen benoeming van [directeur] tot bestuurder. Die benoeming heeft volgens GCB vervolgens ook plaats gevonden en is door het destijds enige RvC lid, mevrouw [RvC lid Z], geschied. Dat die benoeming niet schriftelijk is geschied, doet aan de rechtsgeldigheid volgens GCB niets af, nu de statuten noch de wet de schriftelijkheid als vereiste stellen. [directeur] heeft zich volgens GCB vanaf de statutenwijziging ook steeds als bestuurder gedragen. Zo gaf [directeur] zich uit als bestuurder van GCB en heeft hij zich ook als zodanig per 28 december 2017 laten inschrijven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. [directeur], die al sinds 2011 betrokken is bij GCB, was volgens GCB volledig op de hoogte van het gehele proces tot wijziging van de statuten, waarbij de organisatie van de stichting van één bestuurslaag werd omgezet in twee bestuurslagen, een RvB en een RvC. De handelingen die door [directeur] na de statutenwijziging werden uitgevoerd, kwamen alleen de RvB toe, hetgeen [directeur] ook wist. Nu artikel 2:8 lid 5 BW bepaalt dat de rechtsverhouding tussen een bestuurder en een rechtspersoon niet wordt aangemerkt als een arbeidsovereenkomst, dienen de vorderingen van [directeur] in dat kader volgens GCB te worden afgewezen.

4.4. Het gerecht is van oordeel dat de stelling van [directeur] dat de overeenkomst tussen [directeur] en GCB als een arbeidsovereenkomst moet worden aangemerkt, niet kan worden gevolgd. Daarvoor is het volgende redengevend. Zo blijkt uit de stukken en het verhandelde ter zitting dat in 2014 op voorstel van [directeur] zelf een overeenkomst van opdracht met hem is gesloten en dit juist met het oog op de beoogde statutenwijziging en het voornemen [directeur] tot bestuurder te benoemen na die statutenwijziging. [directeur] heeft dit ook ter zitting bevestigd en bevestigd steeds op de hoogte te zijn geweest van het proces dat heeft geleid tot de statutenwijziging. Dat [directeur] uiteindelijk ook daadwerkelijk tot bestuurder is benoemd is voldoende vast komen te staan. Zo blijkt uit de stukken dat [directeur] zich op 18 januari 2019 met terugwerkende kracht in het handelsregister van de Kamer van Koophandel heeft laten inschrijven als lid van de RvB met de titelomschrijving ‘algemeen directeur’. [directeur], die stelt nimmer rechtsgeldig tot bestuurder te zijn benoemd, heeft voor deze handeling ter zitting geen, althans geen begrijpelijke, uitleg kunnen geven. Voorts is door [directeur] niet weersproken dat hij zich bij het aantreden van de nieuwe leden van de RvC aan hen heeft geïntroduceerd als RvB. Ook voor dit handelen is een plausibele verklaring uitgebleven. Door GCB zijn verder nog verschillende stukken overgelegd waaruit blijkt dat [directeur] GCB in ieder geval buiten rechte vertegenwoordigde en overeenkomsten namens GCB aanging. Na de statutenwijziging in december 2017 was hiertoe alleen de RvB bevoegd. Op grond van welke bevoegdheid [directeur] na de statutenwijziging GCB kon blijven vertegenwoordigen zonder benoeming tot bestuurder, heeft [directeur] niet kunnen toelichten. De stelling dat hij dacht dat hij dit deed op grond van de onder de oude statuten aan hem als algemeen directeur verstrekte machtiging, kan niet worden gevolgd, nu dit niet strookt met de statuten of de wet. Daar komt bij dat uit overgelegde notulen van RvC vergaderingen en door [directeur] zelf opgestelde brieven, volgt dat [directeur] zich ook steeds uitgaf als RvB van GCB. Het enige RvC lid, mevrouw [RvC lid Z], dat sedert de statutenwijziging en tot het aantreden van de twee nieuwe RvC leden, samen met [directeur] belast was met het reilen en zeilen binnen GCB heeft blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting nimmer te kennen gegeven dat er geen (door haar) benoemde RvB bestond en dat [directeur] zich ten onrechte als zodanig uitgaf. De e-mail van 21 juli 2020 van [directeur] aan de RvC, waarin door [directeur] wordt gesproken over zijn ‘herbenoeming’, bevestigt het voorgaande. Dat [directeur] zich thans op het standpunt stelt dat hij nimmer is benoemd tot bestuurder van GCB lijkt dan ook op een gelegenheidsargument, nu [directeur] zich steeds heeft gedragen als bestuurder en ook nimmer eerder aan de bel heeft getrokken met zijn thans geuite twijfels over zijn benoeming. Dat doet [directeur] pas nadat de rechtsbetrekking met hem wordt beëindigd.

4.5. Al het voorgaande leidt het gerecht tot de conclusie dat [directeur] wel degelijk was benoemd tot bestuurder van GCB en hij deze functie tevens heeft aanvaard. Aan de stelling dat die benoeming niet rechtsgeldig is omdat die niet schriftelijk zou zijn geschied, wordt voorbij gegaan. Immers is onvoldoende gesteld en evenmin gebleken dat een dergelijke benoeming schriftelijk dient te geschieden. Ook de stelling dat de goedkeuring van de minister schriftelijk dient te worden gegeven wordt niet gevolgd. De statuten van GCB bepalen dat de RvC de leden van het bestuur benoemen, na goedkeuring van de minister. Een schriftelijkheidsvereiste volgt hier niet uit. Dat de minister die goedkeuring thans zou weerspreken is gesteld noch gebleken. Gelet op de voldoende gemotiveerde betwisting van GCB, waar door [directeur] niets, dan wel onvoldoende, tegenin is gebracht, is voor het uitgangspunt van [directeur] dat tussen hem en GCB een arbeidsovereenkomst bestaat onvoldoende door hem gesteld. Zoals reeds uiteengezet, is voldoende vast komen te staan dat [directeur] rechtsgeldig tot bestuurder van GCB was benoemd na de statutenwijziging in 2017, zodat het bestaan van een arbeidsovereenkomst in strijd is met het bepaalde in artikel 2:8 lid 5 BW. De primaire en subsidiaire verzoeken van [directeur] komen dan ook niet voor toewijzing in aanmerking.

4.6. [directeur] heeft meer subsidiair schadevergoeding gevorderd gelijk aan vier maanden loon en emolumenten wegens wanprestatie. Voor de beoordeling van die vordering bestaat in deze arbeidszaak geen ruimte, nu deze in een AR-procedure dient te worden aangebracht. De zaak zal daarom worden verwezen naar de maandagrol voor beraad comparitie na antwoord. Bepaald wordt dat het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek zal worden aangemerkt als een conclusie van antwoord en dat [directeur] griffierecht zal dienen bij te betalen ter hoogte van NAf 450,-. Op de genoemde rolzitting zal [directeur] in de gelegenheid worden gesteld het bewijs van de bijbetaling over te leggen.

4.7. Op de veroordeling in de proceskosten zal hierna, samen met de proceskostenveroordeling in het zelfstandig tegenverzoek, worden beslist.

Op het (voorwaardelijke) zelfstandig tegenverzoek

4.8. Gelet op het oordeel dat er geen sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen partijen, is de voorwaarde waaronder het tegenverzoek is ingesteld niet ingetreden, zodat niet tot beoordeling van het tegenverzoek wordt gekomen.

Op het verzoek en het (voorwaardelijke) zelfstandig tegenverzoek

4.9. [directeur] zal als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten gevallen aan de zijde van GCB. Die zullen worden begroot op NAf 1.500,- aan gemachtigdensalaris.

5 De beslissing

Het Gerecht:

op het verzoek

5.1. wijst af het primair en subsidiair verzochte;

5.2. bepaalt dat ten aanzien van de meer subsidiaire vordering zal worden doorgeprocedeerd in een AR-procedure en verwijst de zaak daartoe naar de maandagrol van 25 januari 2021 voor beraad comparitie na antwoord en het overleggen van het bewijs bijbetaling griffierecht zijdens [directeur];

op het zelfstandig tegenverzoek

5.3. verstaat dat de voorwaarde waaronder het tegenverzoek is ingesteld, niet is vervuld;

op het verzoek en het zelfstandig tegenverzoek

5.4.veroordeelt [directeur] in de kosten van de procedure gevallen aan de zijde van GCB, tot op heden begroot op NAf 1.500,-.

Deze beschikking is gegeven door mr. K.A.M. Lasten, rechter in dit gerecht, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2021.

6 reacties

  1. Ik denk dat Gijsbertus uitstekend op die positie zou zitten. Hij is goed op de hoogte van het reilen en zeilen binnen die wereld. Heeft een uitgebreid locaal netwerk en opereert als minister ook bijna onzichtbaar.
    En bij alle baantjes die hij uitgedeeld heeft hebben voldoende goodwill gekweekt.
    Zie het als een beloning voor zijn grenzeloze inzet voor de samenleving.

  2. @Rudy, deze “nobele” man heeft al genoeg “posities” toegewezen aan F&F tegen joekel salarissen!
    De Geus, zichzelf (UTS), Lasten , I,II,II,IV etc, zijn dochter.
    He is part of the corrupt problem. Zou zeer onsmakelijk zijn als hij zichzelf nog even een royale positie toebedeelt.

    Maar ja, wat verwacht je van politici als Kenneth Gijsbertha

  3. Gouden handdruk?
    Als je door Jamaloodin wordt geplaatst verdien je een one way ticket naar Piskalat!
    Misschien dat je nog bij Bouterse aan de slag kunt.

Geef een reactie

Vul alstublieft uw commentaar in!
Vul hier uw naam in

Zoeken

Recente reacties